Bestiarium: fantastische dieren
Moderne tijd

Home

Introductie
Bestiarium
Contact

De zestiende eeuw was de tijd van de ontdekkingsreizen. Vele fabels werden geleidelijk niet meer geloofd omdat de ontdekkingsreizigers daar niets van konden vinden. Moderne zoölogie kwam op gang. Een nieuwe tijdsgeest brak aan door directe waarnemingen. Specimens werden naar huis meegenomen en in museums of particuliere verzamelingen geplaatst. Onderzoekers begonnen zelf te reizen om materiaal te verzamelen.

Vesalius, geholpen door de schilder Jan Stephaan van Calcar, begon eigenlijk pas goed met de anatomie in 1543. Toen kwam een vergelijkende ontleedkunde op gang. Eerst keek men de dieren van de buitenkant aan. Zo zien we het eerste boek op dit gebied verschijnen van Pierre Belon in 1551. Het was het eerste dierkundeboek, in moderne zin, na Aristoteles. Dit werk werd spoedig gevolgd door Rondelet (1509-1566). Hierna komt een periode waarin men er naar streeft om beschrijvingen en tekeningen van alle bekende dieren te geven. Men nam vaak van elkaar over zodat de meeste boeken op elkaar lijken. Olaf Magnus liet in 1555 een boek verschijnen Historia de gentibus septentrionalibus, waarin hij tal van merkwaardigheden vertelt.

Gessner

Gessner (geboren in 1516 te Zürich) was een veelzijdig persoon. Hij was stadsgeneesheer van Zürich, gaf tal van werken uit, plaatste commentaren bij klassieke auteurs en schreef populaire geneeskundige werken. Hij was een van de eersten die voor zijn genoegen bergen besteeg en oog had voor het prachtige Alpenlandschap. Ondertussen maakte hij ook een dierenboek van 3500 bladzijden. Zijn doel was om een compleet overzicht te geven. De geleerdheid in dit boek is monsterachtig, monstrum eruditionis zei Boerhaave. Tournefort noemde hem de vader van de hele natuurlijke historie. De inhoud van dit boek:

  • In het eerste deel komen levendbarende viervoetige dieren voor.
  • Het tweede bevat de eierleggende viervoeters.
  • Deel drie gaat over de vogels.
  • Deel vier bespreekt de natuur van de vissen en andere waterdieren.
  • In deel vijf komen de serpenten, waaronder de schorpioen.

Naast de namen van dieren in het Grieks, Hebreeuws, Perzisch, Arabisch, Italiaans, Spaans, Frans, Duits, Engels en andere talen noemt hij ook:

  • plaats van voorkomen en mogelijke herkomst;
  • beschrijving van uitwendige en soms inwendige delen;
  • verstand, milieu van voorkomen, bewegingswijze en ziekten;
  • gewoonten;
  • nut dat men ervan kan hebben;
  • voeding die men ervan kan verkrijgen;
  • geneesmiddelen die eruit te bereiden zijn.
  • minder gebruikelijke namen, woordafleidingen, symbolen, fabels etc.

Uitvoerige registers maakten het naslaan nog eenvoudiger. Dit alles, gevoegd bij de mooiste houtsneden, maakt zijn werk nu nog aantrekkelijk.

terug naar: