Bestiarium: fantastische dieren
Griekse en Romeinse tijd

Home

Introductie
Bestiarium
Contact

Bij het bestuderen van de geschreven vermeldingen van de natuurhistorie van de oudste tijden tot in de 16e eeuw blijkt dat vrijwel geen van de schrijvers een goede kennis had van dat onderwerp. Aristoteles (gestorven in 322 v. Chr.) en de leermeester van Alexander de Grote was, is wel de eerste die zich hiermee bezig hield. Hij begreep dat de bouw van dieren, de ligging van hun organen en hun gewoontes van het grootste belang waren. Inzicht daarin moet hij hebben verkregen door eigen waarnemingen. Hij zegt dat dieren die twee of vier voeten hebben veel bloed bezitten, maar dat dieren met meer dan vier voeten geen bloed hebben. Daarmee is het bloed bedoeld dat in de aderen loopt. Plinius zegt daarom dat insecten als bijvoorbeeld de luis zulk bloed niet hebben en geen aderen hebben.

Van die tijd af tot de 16e eeuw namen schrijvers over natuurhistorie stukken over uit eerder gepubliceerde werken of uit volksgeloof. Nicander (160 v. Chr.) schreef een boek over remedies tegen dierlijke vergiften. Strabo (20 v. Chr.) schreef een boek over jacht. Ook de werken van Plinius zijn vol verhalen over dieren. Plinius verdeelt ze in dieren die:

- in de lucht leven, dus vliegend (volatilia)

- op het land leven, dus lopend of kruipend (terrestria)

- in het water leven (aquatilia)

Binnen elke groep zette hij de grootste voorop, dus de olifant, struis en walvis. Plinius was meer een verzamelaar van eerder geschreven werken en nam zonder veel kritiek ook de zonderlingste zaken over. Zijn 37 boeken kregen pas waarde toen de werken, waar hij uit geput had, verloren waren gegaan. Iedereen consulteerde zijn werk tot in de 16e eeuw, zelfs Milton nog in de 17e eeuw.

Ook bij het Germaanse volksgeloof speelden dieren een rol. In dat volksgeloof werd godsdienstige tradities tot in het christelijk geloof vol gehouden. De Germanen konden geen afstand doen van hun oude goden, de gemeenschappelijke feesten, ter hunner ere aangericht, de drank- en zoenoffers. Hun hulp werd als vanouds aangeroepen. Dit blijkt in het bijzonder met betrekking tot de dieren. Toen de Noordelijke goden zich op aarde vertoonden waren ze, net als hun Griekse collegas, door dieren vergezeld. Vele dieren waren aan hen gewijd. Na de invoering van het christendom behielden ze een waas van geheimzinnigheid.

terug naar: