|  |
In de derde en vierde eeuw waren de christelijke kerkvaders de belangrijkste schrijvers. In de volgende eeuwen kregen we de schrijvers van encyclopedieën die alles wilden bewaren tijdens de afbraak van het Romeinse rijk. Sommigen kenden Grieks maar allen beheersten Latijn. Via een omweg hadden ze toegang tot de Latijnse teksten: de Griekse werken waren vaak in het Syrisch vertaald, vandaar naar het Arabisch, dan naar het Hebreeuws en van hieruit naar het Arabisch of Latijn. Zo hebben de Arabieren invloed gehad op de Middeleeuwse gedachtewereld.
Middeleeuws christelijk
Voor het Middeleeuws christelijke denken waarbij dieren zijn betrokken, vormden Aristoteles en Plinius het uitgangspunt. Voorbeelden (cursief weergegeven) zijn de volgende.
Aristoteles zegt dat elk dier zijn oor kan bewegen, maar de mens kan dit niet: Dan zal de mens het Goddelijke gebod, wat het oor hoort, onveranderlijk in zijn ziel en in zijn hart hebben.
Elk dier kan zijn onderkaak bewegen, met uitzondering van de krokodil: De tong, die niet breed en niet smal is, die is lieflijk, die kan de mens strevend dragen. Daaronder is te verstaan dat de mens spaarzaam zal zijn met woorden want veel praten is vaak niet zonder schade. Hij zal ook niet geheel zwijgen als een stomme of een hond die niet blaffen kan. De ogen der mensen staan in verhouding, tot de grootte der mensen, dichter bij elkaar dan de ogen van andere dieren. Evenzo zullen in ons het verstand het verlangen naar God en onszelf dicht bij elkaar staan.
Volgens Aristoteles heeft elk dier met een ruige staart een kleine kop en grote mond: Zo zijn ook de staarten van de vorsten lang, want vele dienaren volgen hen, en is het hoofd (dat is het verstand) klein, maar hun mond (dat is de vreetlust) groot.
Een dier met twee horens heeft geen boventanden maar wel twee magen: één van voren waarin het voedsel het eerst binnenkomt; de ander ligt meer naar achter. Een dier zonder horens heeft maar één maag, zoals de mens en de leeuw. Uit de overvloed van vochtigheid en dampen in het lijf van een dier groeit het haar. Van de overvloed aan vochtigheid in het eten komt de overvloed aan vochtigheid in het lijf. En zon dier dat veel vet heeft, is weinig vruchtbaar: Gelijk zo zijn de mensen die vet zijn, die doen weinig goeds. Dat komt omdat ze hun zinnen op zo grote rijkdom gezet hebben dat ze God noch zichzelf erkennen.
Aristoteles zegt dat dieren met veel haren en vogels met veel veren een sterke geslachtsdrift hebben en veel zaden. Hoe meer het vet in een dier toeneemt, des te sterker neemt het bloed in een dier af. De mens met veel bloed veroudert snel net zoals graan met teveel vochtigheid. Elk sterk behaard dier heeft dikvloeiende zaden: Net zo kan iemand die steeds in wellust van het vlees leeft geen bijzondere werken doen.
Een man met veel haren op baard en borst verwekt gemakkelijk kinderen, vooral als het haar zwart is. Geen dier zaait zijn zaden in de slaap of in wakkere toestand in de schoot van zijn vrouwtje, met uitzondering van de mens: Daaronder verstaat men de verdorvenheid van de mensen.
Alle groei van dieren komt van die waartoe hun natuurlijke begeerte drijft: Net zo neemt onze menselijke zaligheid het meest door God toe, waarnaar ons gevoel het allermeest verlangt.
Dieren met een groot lichaam baren niet veel. Voedsel lost zich zeer sterk in hen op en gaat in het lid, daarom hebben ze weinig over en weinig zaden: Zo zijn ook de mensen op de aarde die grote woorden hebben die in prediken en in andere goede werken weinig vruchten voortbrengen. Dat komt omdat het gevoel van de mensen op zulke grote dingen gericht is, dat hij des te kleiner in verhouding tot deze dingen is.
Plinius zegt dat dieren met een lang leven ook een lange tijd in de baarmoeder zijn. Een dier zonder gal zoals de olifant, het hert, kameel en dolfijn, leeft langer: Zo verwerven de zachtmoedige mensen het land en de aarde der levenden in het eeuwige leven.
Vrouwelijke dieren zijn zwakker dan mannelijke met uitzondering van de berin en de luipaardin. Onder viervoetige dieren is het vrouwtje veel leerzamer dan het mannetje. Vlees van alle viervoetige dieren die hun voedsel op vochtige plaatsen zoeken, is ongezond. Zon dier met een brede en korte staart lijdt sterker onder de winter dan die met een lange staart. Het rund heeft een luidere stem dan de os, alle andere vrouwelijke dieren hebben zwakkere stemmen dan de mannelijke.
Volgens Aristoteles zeggen zieners of waarzeggers dat, als dieren van elkaar scheiden, dit oorlog betekent onder de mensen; als dieren tezamen troepen en de een de ander volgt, betekent dit vrede. Hij zegt ook dat dieren die lang op een plaats blijven, graag met elkaar vechten als ze weinig voedsel hebben zodat het mannetje met het vrouwtje en de vader met de zoon vecht. Als er weer veel voedsel is, komen de wilde dieren weer terug en worden tam. Elk zoogdier (met uitzondering van haas en leeuw) dat wenkbrauwen heeft, doet zijn ogen dicht bij het slapen gaan. Dieren met veel tanden, leven meestal langer. Elk dier dat tanden heeft als een zaag, eet vlees: Daaronder verstaan we die vorsten die boze dienaren hebben, die eten van arme mensen hun eten weg.
Chaucer
Bij Chaucer is verandering te zien. Chaucer had een hevige interesse in de natuur maar geen speciale kennis van het dierenleven. Toen hij Parlement of Foules schreef, waarin een groot aantal vogels werd beschreven, haalde hij zijn informatie bij een Latijnse schrijver uit de twaalfde eeuw: Alanus de Insulis. Diens gegevens zijn niet ontleend aan de Physiologus of aan Aristoteles, maar aan Virgilius en Ovidius en vooral aan Plinius de oudere.
Bij Chaucer vinden we een aparte beschrijving van dierfolklore. Daarbij gaat het om een gedicht met beschrijving van de hofmakerij van Anne van Bohemen (de vrouwelijke adelaar) door Richard II (de koninklijke adelaar) wiens rivalen twee koninklijke prinsen (mannelijke adelaars van een lager soort) waren. De vogels zijn omgeven door natuur in de Tuin van Liefde en debatteren over elkaars rechten. Elke groep vogels kiest een voorzegger en elk verhaal wordt geleverd door de drie mannelijke adelaars en daarna door de gans, de tortelduif en de koekoek, met commentaar van andere. De vrouwelijke adelaar vraagt om twaalf maanden uitstel en de natuur gaat akkoord. Chaucers Nuns Priests Tale is een fabel die onopgemerkt bleef totdat de Fransman La Fontaine dit vernieuwde.
Late Middeleeuwen
In de late Middeleeuwen zien vele boeken over dieren het licht.
- De eerste dierkundige in onze gebieden was een vrouw, de abdis Hildegard van Bingen (1098-1179). Ze zou visioenen hebben gehad. Haar indeling en toelichting komen in hoofdtrekken overeen met Plinius. Toch heeft ze ook eigen kanttekeningen en dat is opmerkelijk in een tijd dat men alleen maar oude schrijvers citeerde.
- Keizer Frederik II van Hohenstaufen schreef een boek over de kunst om met vogels (valken) te jagen: Arte venandi cum avibus.
- In de 12de eeuw schreef de Engelsman Alexander Neckam zijn Naturis Rerum (de natuur van de wereld).
- Thomas van Cantimpre (genoemd naar de in de buurt van Chambray gelegen abdij Cantimpre) was een Dominicaan. Hij moet tussen 1186 en 1210 in Brabant geboren zijn. Zijn hoofdwerk De Nature Rerum" (de natuur der dingen) was een goed opgezette encyclopedie van alles wat in zijn tijd wetenswaardig werd geacht.
- Het boek van Cantimpre werd de grondslag voor van Maerlants Der Nature Bloeme en van Megenbergs Buch der Natur. Eerstgenoemde was een boek in onze taal, de andere in het Duits. Van Maerlant schreef in gedichten waarin hij de hele natuurlijke historie behandelde met toevoeging van zedenlessen die voor hem het belangrijkste waren.
Albertus Magnus (1186-1280) was één van de geleerdste mannen van zijn tijd. Hij probeerde de leer van Aristoteles in overeenstemming te brengen met de leer van de kerk. Zijn commentaren geven blijk van grote kennis en waardering van natuurkundige feiten. In zijn Animalibus bespreekt hij 113 viervoeters, 114 vogels, 138 waterdieren, 61 slangen en 49 wormen. Hij begint met de mens en gaat via de terrestria (de dieren die aan de grond gebonden zijn) en de volatilia (de vliegende dieren) naar de aquatilia (dieren die in het water leven). De slangen komen daar achter en dan komen de planten. Na de organische komt de anorganische natuur. Iedere afdeling is alfabetisch geordend met vooraf een algemene inleiding. Ook bespreekt hij mensen in warme streken. Er zouden er zijn zonder hoofd met de ogen in de schouders en in de borst twee gaten voor de neus en mond. Hij besluit: Eyselijc sijn si als een hont.
Mogelijk ontleende Albertus Magnus dit aan Plinius die al vreemde mensenrassen in Afrika beschreef. Plinius verhaalt van een reuzenras (Syrbotas genaamd), van een klein ras (de Pygmae) en verder van de Machlyes die van beide sekse zijn en van de Maritimi die vier ogen hebben. Op vier voeten wandelen de Limantopodes. Ook is er een ras dat geen mond heeft, maar zich voedt via strootjes. Het ras Blemnyae heeft geen hoofd en het gezicht is op hun borst. Daar lijken ze geen hinder van te hebben, maar het enige probleem is dat ze hun hele lichaam moeten omdraaien als ze iets achter zich willen zien.
Dit beschrijft Shakespeare in Othello, 1, 2:
Van kannibalen die elkaar verslinden,de anthropophagen,
en van mensen, wier hoofd in hun borst zit.
Konrad von Megenberg (1309-1374) maakte ook een Buch der Natur. Dit berust gedeeltelijk op voorgaande schrijvers, maar hij voegt eigen waarnemingen toe. Hij bespreekt bijvoorbeeld Plinius en zegt: Dat geloof ik niet of dat heb ik niet gezien. Hij noemt volksgebruiken en bespreekt de symbolische dieren in moraal-theologische zin. Hij zegt dan ook dat men tot God kan komen door het kijken naar dieren, naar hun vorm en eigenschappen,. Zo bespreekt hij de vleesetende dieren als wereldlijke vorsten die slechte dienaren hebben en arme mensen hun geld ontnemen. Veel meer en scherper gaat het met de kerkvorsten en de daarbij horende geestelijkheid: ze geven zich over aan hoogmoed, vervalsing van ambtsplicht, gewelddadigheid, dieverij en nog ergere zaken. De roofzuchtige valken betekenen in dit geval de prelaten, bisschoppen, dekens en alle geestelijke en wereldlijke rechters die van een schuldige geld aannemen en hem dan laten lopen. De kapoen symboliseert de teugelloze en in zonden levende geestelijkheid, terwijl de ezel -van voren zwak maar van achteren sterk- vooral de zeer onkuis levende rest van de geestelijke stand betekent. Op deze wijze bracht hij de in die tijd wijd verspreide en algemeen beklaagde misstanden van het wereldlijk en geestelijk verval tot uitdrukking.
Na de uitvinding van de boekdrukkunst in 1420 kwamen er ook dierenboeken. Ze dragen vaak de naam Hortus Sanitatis (in het Duits Garten der Gesundheit). Die boeken werden door houtsneden aantrekkelijk gemaakt. Omdat de tekenaars de dieren niet kenden, hielden ze zich aan de tekst die vaak aan Plinius ontleend was. Plinius vertelt bijvoorbeeld dat de struisvogel een verbazend sterke maag heeft. De kunstenaars illustreren dat door het dier hoefijzers te laten eten. Zo kwam in een tekst ook de Camelo Struthio voor. De tekenaar begreep dat dit dier iets te maken had met de kameel die als lastdier werd gebruikt, en met de struisvogel, die hij natuurlijk met vleugels dacht. Hij maakte daarom een soort kruising van die dieren en liet de last tussen de vleugels dragen.
Voorbeeld van een bestiarium
Alles dat is samengesteld uit vlees, een levensgeest bezit en zo lichaam en ziel heeft, wordt een dier genoemd. Het maakt niet uit of ze luchtig zijn als een vogel of waterig als een vis, of het aardse beesten op de grond en velden zijn, of ze wild of tam zijn, of ze kruipen of op de grond glijden. Sommige beesten hebben bloed en sommige hebben dat niet zoals bijen en alle andere beesten met gerimpelde lichamen. Maar zulke beesten hebben andere humeuren in plaats van bloed.
In Indië zou een wonderlijk geschapen dier leven. Het is als een beer in lichaam en haar en het heeft het gezicht van een mens. Het heeft een opgericht rood hoofd en een zeer grote verschrikkelijke mond met in elke kaak drie rijen tanden. De buitenste lenden zijn alsof het de lenden zijn van een leeuw en zijn staart is als een wilde schorpioen met een stekel en hij smijt met harde borstelprikkels als een wild zwijn. En hij heeft een verschrikkelijk geluid als het geluid van een trompet. En hij rent zeer snel en eet mensen. En onder alle beesten van de aarde wordt er geen gevonden die meer wreed en bijzonder geschapen is.
Dolfijnen en andere soorten vissen vallen plotseling naar de bodem alsof ze epilepsie hebben, als ze plotseling donder of grote bewegingen en lawaai horen. Dan kunnen ze worden opgepakt alsof ze dronken zijn. En vis vliedt weg en vermijdt de plaats van wassen en slachten van andere vissen en het bloed van andere vis. Een vis vliegt weg en vermijdt ook harige en smerige netten en komt gaarne in nieuwe. Vis groeit in een maand vet en spoedig daarna wordt ze weer mager. Vissen met lange lichamen groeien vet met noordenwind, vissen met brede lichamen met zuidenwind, en sommige in regentijd. Regenwater is goed voor alle schelpvissen, behalve de vis die Roitera heet (of Koytea, een onbekend soort vis) die dezelfde dag sterft als ze regenwater proeft. Teveel regenwater beschadigt sommige vis, want het verblindt ze.
De vrouwelijke beer brengt een klomp vlees voort die niet verdeeld is in vorm en leden. Ze houdt die klomp warm onder haar armoksels zoals de kip op zijn eieren zit. En de vrouwelijke beer likt die klomp vlees en vormt het en vormt het totdat het een perfect figuur krijgt en in vorm op een beer lijkt. Ook de panter en de leeuwin brengen welpen voort die niet compleet of perfect gevormd zijn. Bij alle beesten die jongen voortbrengen die niet compleet of perfect zijn, is de oorzaak vraatzucht, want als een kind bij haar is en compleet en perfect is, dan zal het de moeder slaan met zuigen en bijten wegens buitensporige en grote honger.
Sommige beesten zoals apen, marmotten en papagaaien zijn bestemd tot blijdschap van de mensen. Sommige zijn gemaakt voor inspanning van de mens, want de mens moet zijn eigen zwakheden kennen en de macht van God. Daarom zijn vliegen en luizen gemaakt, leeuwen en tijgers en beren zodat de mens het eerst zijn eigen zwakheid kent en bevreesd is van de tweede. En sommige zijn gemaakt om te verlichten en te helpen bij sommige bedreigingen van het mensdom, zoals het vlees van de adder om een triakel (tegengif) te maken. Wolven vliegen weg van hem die gezalfd is met leeuwensmeer. Als de staart van een oude wolf aan de koeienstal gehangen is, dan komen daar s nachts geen wolven. Berenogen, uit hun hoofd genomen en onder de rechterarm van een man gebonden, verwijderen de vierdedaagse koorts. Zo ook de lange tand van een wolf; die geneest maanzieke mensen. Als je het huis berookt met de longen van een ezel, zuiver je het huis van serpenten en andere kruipende wormen. |
 |
|
|
|  |